Willeke Boeken werkt als strategisch informatiemanager Omgevingswet bij de gemeente Leiden. Hier haar ervaringen met de implementatie van de Omgevingswet.
“Mijn werk was de afgelopen twintig jaar al samen te vatten als ‘alles wat digitaal is bij ruimtelijke ordening’”, vertelt Willeke Boeken. "Zoals aansluiten op en werken met ruimtelijkeplannen.nl en de invoering van de Wabo en het Omgevingsloket Online. Recent is mijn functie ondergebracht bij de Informatievoorzienings-organisatie, omdat het feitelijk meer om een informatiemanagementfunctie gaat. Mijn werk speelt zich af op de grens tussen techniek en inhoud. Ik zorg ervoor dat beide goed op elkaar zijn afgestemd: de techniek moet passen binnen de geldende juridische kaders en moet de regelgeving goed ondersteunen, en de juridische regelgeving moet technisch werkend in het DSO worden geladen.”
Wat vind jij de grootste verschillen in de werkwijze onder de Omgevingswet en de werkwijze onder de Wro?
“De Wro is nu vertrouwd domein. We snappen het en kunnen ermee werken zonder er al te veel over na te hoeven denken - dit in tegenstelling tot de situatie in 2009, toen deze wet werd ingevoerd. De Omgevingswet is nieuw. Het grootste verschil met de huidige werkwijze is dat er straks maar één omgevingsplan is. Onder de Wro heb je meerdere bestemmingsplannen en kan je voor elk initiatief een apart eigen plannetje maken. De reikwijdte van het omgevingsplan is groter dan die van het bestemmingsplan. Dit vereist een totaal andere manier van denken en is veel complexer dan de huidige praktijk. Ik hoop dat we in 2030 net zo vertrouwd zullen zijn met de Omgevingswet als nu met de Wro.”
Jullie werken aan het maken van een omgevingsplan. Wat zijn de belangrijkste dingen waar je tegenaan loopt in de praktijk?
“In de uitvoeringspraktijk voelen mensen zich vaak nog niet echt medeverantwoordelijk voor het integrale omgevingsplan. Ze denken nog steeds in het maken van een apart plannetje voor hun project en vinden het moeilijk om in termen van het maken van een wijzigingsbesluit voor het omgevingsplan te denken. Het samen werken aan één omgevingsplan vergt bovendien veel meer en bredere afstemming en overleg binnen de gemeentelijke organisatie. Dit betekent ook dat het implementatietraject complexer en meeromvattend is dan bij de Wro het geval was. Verder loopt de gemeente er tegenaan dat wij de wetgeving en de techniek al moet implementeren, terwijl er nog gebouwd wordt aan de software en de wetgeving soms ook nog wijzigt. Dit maakt het moeilijk om uit te vinden waar de fout zit als er bijvoorbeeld iets mis gaat bij het oefenen met het DSO. Dat kan dan aan de landelijke voorziening liggen, aan de lokale software, aan de kwaliteit van de content die wij erin stoppen of aan nog weer wat anders. Het feit dat er nog zoveel wijzigt maakt het ook lastig om minder betrokken collega’s op te leiden. De onzekerheid weerhoudt mensen ervan om zich echt in de Omgevingswet en het DSO te verdiepen. Helemaal wanneer diezelfde collega’s/mensen ook de winkel open moeten houden. Je verdiepen in het nieuwe omgevingsplan en tegelijkertijd bestemmingsplannen af maken voor de Omgevingswet in werking treedt, is een hele opgave! Het samenwerken tussen de plankant en de toepasbare regelkant binnen de gemeente staat bovendien nog in de kinderschoenen. Dit begint eigenlijk nu pas. Achteraf is dat mogelijk aan de late kant.”
Hoe belangrijk is het voor jou om de TPOD’s te begrijpen? Helpt het je in het maken van een omgevingsplan of omgevingsvisie?
“Op dit moment maak ik de wijzigingen van plannen niet meer zelf en moet ik dus vooral zorgen dat anderen de TPOD’s snappen. Mijn collega’s vinden dit lastig. De TPOD’s worden als te complex en te moeilijk met teveel afkortingen ervaren. Ik zou blij worden als TPOD’s net zo eenvoudig en praktijkgericht waren geschreven als praktijkrichtlijnen. De TPOD’s zouden praktische handvatten moeten bieden voor de uitvoeringspraktijk, voor mensen die de wijzigingen van plannen maken. De Wegwijzer TPOD is hier beter voor geschikt, maar het is lastig om mensen zo ver te krijgen die te gebruiken. Vaak vallen ze toch terug op de TPOD’s. Zelf vind ik de TPOD’s heel belangrijk, ze zijn gewoon broodnodig voor een werkend stelsel. De bekendheid van de TPOD’S onder mijn collega’s is nog klein. Met de Wegwijzer TPOD in de hand hoop ik die bekendheid bij mijn collega’s te vergroten.”
“Wat de omgevingsvisie betreft: het hebben van aandacht voor het hele instrumentarium en niet alleen het omgevingsplan is belangrijk. Leiden is al best ver met de omgevingsvisie, al is die nog niet helemaal DSO-gereed. Maar het gesprek over de visie wordt al wel gevoerd en daar zit ook de meerwaarde van de Omgevingswet. De integraliteit tussen visie en plan kan in de Omgevingswet beter worden benut dan in het huidige stelsel – ook omdat de invoering van de Omgevingswet de kans biedt beter op integraliteit en samenhang te sturen. Bovendien trekt de implementatie van de Omgevingswet en het DSO veel waardevolle discussies los die je onder de Wro ook had kunnen voeren, maar waar je in de praktijk toch niet aan toe kwam. Omdat je al je beleid netjes bij elkaar in het DSO moet stoppen, komt aan het licht dat dit soms toch minder goed op elkaar aansluit dan we dachten. “
Wat is je gouden tip?
“OEFENEN OEFENEN OEFENEN! Oefenen is belangrijk, omdat het je de gelegenheid geeft te ervaren hoe het stelsel in de praktijk gaat werken. Maar oefenen zorgt er ook voor dat de landelijke voorziening van het DSO- stelsel goed wordt beproefd, en eventuele bevindingen nog voor inwerkingtreding kunnen worden opgelost of kunnen worden gebruikt om de software verder te verbeteren. Als de landelijke voorziening niet wordt gebruikt, kun je ook niet zien wat er bij nader inzien misschien minder handig aan is. Bovendien is oefenen door de harde inwerkingstreding-datum in een ander licht komen te staan. We zijn ons nu echt actief aan het voorbereiden op inwerkingtreding en moeten wat we nu oefenen per 1 januari a.s. ook in het echt in productie kunnen. Dit levert een andere dynamiek op.”
“Verder is het belangrijk om zo breed mogelijk te oefenen. Dus niet alleen kijken of je aansluiting technisch werkt of dat je een regel in het DSO kunt laden, maar juist de hele keten beproeven tot en met toepasbare regels en vergunningverlening aan toe. Zodat je helder krijgt wat de verschillende keuzes in techniek, vormgeving van je plan en regels opleveren aan verschillende uitkomsten in het DSO. Dus: wat ziet de burger als je A doet in je regelgeving, en wat is het verschil als je B doet? En wat betekent dat dan bijvoorbeeld voor vergunningverlening, toezicht en handhaving?”