Provincies en gemeenten willen objecten optimaal benutten in het kader van enkelvoudige opslag en meervoudig gebruik. Dit heeft als doel het verkleinen van de kans op fouten en verschillen en het vereenvoudigen van het beheer. Daarom is in de werkplaats onderzocht of het mogelijk is om in een omgevingsdocument gebruik te maken van een geografisch informatieobject (GIO) of OW-object uit een ander omgevingsdocument.
Gebruik maken van een GIO of OW-object uit een ander omgevingsdocument kan op twee manieren:
- door een kopie te maken van een GIO of OW-object in omgevingsdocument A en die kopie in omgevingsdocument B te gebruiken;
- door in omgevingsdocument B niet een eigen GIO of OW-object op te nemen, maar te verwijzen naar (de identificatie van) een GIO of OW-object in omgevingsdocument A.
Ad 1. Er is geconstateerd dat het gebruiken van een kopie van een GIO of OW-object uit een ander omgevingsdocument goed mogelijk is. Voordeel hiervan is dat in beide omgevingsdocumenten exact dezelfde begrenzing wordt gebruikt. In de DSO-viewer werkt dit goed. Als er bijvoorbeeld een kopie is gemaakt van een gebiedsaanwijzing dan zijn via de filterfunctie beide voorkomens van die gebiedsaanwijzing te vinden. De viewer toont dan onder elkaar alle tekstdelen en artikelen uit beide omgevingsdocumenten die met die gebiedsaanwijzing zijn geannoteerd. Van belang is dat de kopie een andere identificatie moet krijgen. Wanneer het origineel en de kopie dezelfde identificatie hebben, levert de aanlevering van de kopie namelijk een foutmelding op omdat het object met die identificatie al in de DSO-voorzieningen aanwezig is. Identificaties moeten uniek zijn.
Ad 2. Er is geconstateerd dat het technisch goed mogelijk is om in omgevingsdocument B te verwijzen naar de identificatie van een GIO of OW-object in omgevingsdocument A. Bij de aanlevering van het besluit over omgevingsdocument B wordt het GIO of het OW-object niet meegeleverd in de bestandenset behorend bij dat besluit, maar door de verwijzing wordt het juridisch wel onderdeel van het besluit. Er zijn twee manieren om naar een GIO te verwijzen:
- statisch verwijzen: er wordt verwezen naar één bepaalde versie van het GIO;
- dynamisch verwijzen: er wordt verwezen naar de actuele versie van het GIO.
Naar een OW-object kan alleen dynamisch worden verwezen.
Juridische kanttekeningen
Juridisch zijn er kanttekeningen te plaatsen bij deze methode. In het geval dat in omgevingsdocument B statisch wordt verwezen naar een GIO in omgevingsdocument A, verandert omgevingsdocument B niet wanneer het GIO in omgevingsdocument A wordt gewijzigd. Er wordt immers verwezen naar een specifieke, eerdere versie van dat GIO. Echter, als in omgevingsdocument B dynamisch wordt verwezen naar een GIO in omgevingsdocument A of wordt verwezen naar een OW-object in omgevingsdocument A, wordt bij een wijziging van dat GIO of OW-object in omgevingsdocument A ook omgevingsdocument B gewijzigd. Dat verwijst immers naar de actuele versie van dat GIO of OW-object, dat nu gewijzigd is.
De wijziging van omgevingsdocument B vindt dan plaats zonder dat het bestuursorgaan dat verantwoordelijk is voor omgevingsdocument B daarover een besluit heeft genomen. Dat is uiteraard niet de bedoeling. Dat geldt des te meer wanneer op deze manier onbedoeld een GIO of OW-object in een omgevingsplan is gewijzigd zonder dat de gemeente daarover een besluit heeft genomen. Dan is voor die wijziging niet de juiste procedure van ter inzage leggen van ontwerpbesluit en van definitief besluit gevolgd, met de bijbehorende mogelijkheden van zienswijzen en beroep.
Als de wijziging van omgevingsdocument A er uit bestaat dat het betreffende GIO of OW-object wordt verwijderd, is er in omgevingsdocument B een verwijzing naar een GIO of OW-object dat niet meer bestaat; technisch bekeken is er dan een dode link, juridisch gezien heeft een onderdeel van omgevingsdocument B geen werkingsgebied meer. De voorzieningen geven geen melding van zo’n dode link. Er zijn gevallen waarin het de bedoeling is dat omgevingsdocument B mee wijzigt met wijzigingen van omgevingsdocument A.
Een voorbeeld is dat in een omgevingsverordening de begrenzing van grondwaterbeschermingsgebieden wordt vastgesteld en omgevingsvisie en waterprogramma die begrenzing volgen. Toekomstige wijzigingen kunnen dan in omgevingsdocument B juridisch worden geborgd door de formulering daarop af te stemmen. Als in een omgevingsdocument wordt verwezen naar een GIO of OW-object in een ander omgevingsdocument van hetzelfde bevoegd gezag, bijvoorbeeld vanuit een omgevingsvisie naar een omgevingsverordening, ligt het beheer in eigen hand van dat bevoegd gezag en is de kans op onbedoelde wijzigingen en dode links kleiner. Wanneer echter wordt verwezen naar een GIO of OW-object in een omgevingsdocument van een ander bevoegd gezag, bijvoorbeeld een verwijzing in een omgevingsplan naar de omgevingsverordening van de provincie, is het beheer niet in eigen hand en is de kans op problemen uiteraard veel groter.